09 dec Stedelijke ontwikkelingsprojecten en de kruimelregeling
De Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 7 december 2016 uitspraak gedaan met betrekking tot de vraag of de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is uitgezonderd van de zogenaamde kruimelregeling (artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht). De Voorzieningenrechter verwijst in zijn uitspraak nadrukkelijk naar de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2014, 333, p. 58). Daaruit kan naar het voorlopig oordeel van de Voorzieningenrechter worden afgeleid dat bij de beoordeling van de toepasselijkheid van de kruimelregeling de drempelwaarden (genoemd in kolom 2 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieu effectrapportage) niet relevant zijn (ABRS 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3279).
Deze uitspraak is voor de praktijk van belang, omdat bij een strikte toepassing van deze uitleg geen enkel stedelijk ontwikkelingsproject kan worden vergund op grond van de kruimelregeling. Dat zou bijvoorbeeld betekenen dat de transformatie van een kantoorgebouw in stedelijk gebied niet met de reguliere procedure kan worden vergund, maar dat in zo’n geval de uitgebreide procedure moet worden toegepast. Dat lijkt niet de bedoeling te zijn geweest van de wetgever bij de verruiming van de kruimelregeling in 2014.
Uitspraken van rechtbanken over dit onderwerp zijn tot op heden niet eenduidig. Hetzelfde geldt voor literatuur. Daarom is de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Afdeling interessant. Hoewel de Voorzieningenrechter nadrukkelijk overweegt dat in de bodemprocedure de beoordeling van de toepasselijkheid van de kruimelregeling nader onderzoek vergt, lijkt hij toch een voorschot te nemen op de discussie met een aantal inhoudelijke overwegingen. Hieronder wordt deze uitspraak toegelicht.
Kort gezegd heeft de uitspraak van 7 december 2016 betrekking op schipholparkeren. De exploitant van een schipholparkeerbedrijf en de verhuurder van de grond hebben in 2015 op grond van de kruimelregeling een aanvraag ingediend voor het gebruik van een aantal percelen voor schipholparkeren. Zij zijn van oordeel dat zij van rechtswege een omgevingsvergunning hebben verkregen, omdat het college van burgemeester en wethouders niet binnen de wettelijke beslistermijn van 8 weken een reëel besluit heeft genomen op hun aanvraag. Na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn, althans de wettelijke beslistermijn die zou gelden bij toepassing van de reguliere procedure, heeft het college het standpunt ingenomen dat de uitgebreide procedure van toepassing is. Maanden later zijn de omgevingsvergunningen alsnog geweigerd. Vervolgens wordt handhavend opgetreden, waarop de exploitant en de verhuurder bezwaar-, beroep en hoger beroep hebben ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening hebben ingediend:
De Voorzieningenrechter van de Afdeling overweegt dat vooralsnog geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
“Voor een uitzondering hierop zou mogelijk aanleiding bestaan, indien op voorhand voldoende twijfel bestaat over de vraag of de aangevallen uitspraak in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet hiervoor vooralsnog evenwel onvoldoende aanknopingspunten. Daarbij wordt onder meer in aanmerking genomen dat in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer de activiteit aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject wordt genoemd en het college ter invulling van het begrip stedelijk ontwikkelingsproject aansluiting heeft gezocht bij het begrip stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Gelet hierop en mede gelet op de omvang van de voorziene parkeerterreinen, die alle percelen tezamen genomen ongeveer 115.000 m² bedraagt, wordt er voorshands vanuit gegaan dat sprake is van een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer. Uit de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Bor (Stb. 2014, 333, p.58), wordt voorts vooralsnog afgeleid dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de drempelwaarden die in kolom 2 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer worden genoemd, anders dan Elora B.V. en anderen betogen, voor de toepassing van artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Bor niet relevant zijn.”
De uitspraak lijkt een gemiste kans om de door de wetgever beoogde verruiming van de kruimelregeling veilig te stellen. Ontwikkelaars en gemeenten die bij de transformatie van leegstaande kantoorgebouwen gekozen hebben voor de reguliere procedure lopen nu het risico dat de verleende omgevingsvergunning door de bestuursrechter wordt vernietigd, omdat de verkeerde procedure is toegepast. Bovendien lopen marktpartijen het risico dat ze geconfronteerd worden met aanzienlijk hogere kosten, omdat bij toepassing van de uitgebreide procedure een goede ruimtelijke onderbouwing moet worden opgesteld, inclusief alle daarbij behorende planologisch relevante onderzoeken en onzekerheden over de uitkomsten van die onderzoeken. Daarbij is voor de praktijk van belang dat de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is op de zogenaamde kruimelgevallen (ABRS 15 juni 2016, r.o. 6.2, ECLI:NL:RVS:2016:1664), terwijl bij toepassing van de uitgebreide procedure de ‘ladder’ een belangrijk (en kostbaar) struikelblok kan vormen.
Zoals gezegd zijn jurisprudentie en literatuur tot op heden niet eenduidig over de uitleg van de uitzonderingen op de kruimelregeling. Zie voor enkele voorbeelden uit jurisprudentie: Rechtbank Noord Nederland, 26 april 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2041 en ABRS 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503. Zie voor enkele voorbeelden uit literatuur: TBR 2015/25 en TBR 2016/102. In literatuur is de heersende opinie dat de wet redelijkerwijs niet anders kan worden uitgelegd dan dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject de drempelwaarden mede bepalend zijn. Een andere uitleg lijkt moeilijk te rijmen met de mer-wetgeving, waar het juist nadrukkelijk gaat om het antwoord op de vraag of sprake is van aanzienlijk negatieve gevolgen voor het milieu.
In de uitspraak van 7 december 2016 lijkt de Voorzieningenrechter van de Afdeling een andere lijn te kiezen dan de heersende lijn in de literatuur. Het is de vraag of deze lijn door de Afdeling in de bodemprocedure wordt bevestigd.
Vooralsnog verkeert de markt in rechtsonzekerheid. Indien de wetgever de beoogde verruiming van de kruimelregeling wil veiligstellen, dan zal de regeling moeten worden gewijzigd. Ondertussen zullen gemeenten, ontwikkelaars en andere belanghebbenden het moeten doen met onduidelijke regelgeving en een voorlopige uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Afdeling.
Meer informatie: Martijn Fleers, tel. 070 358 89 90