25 nov Minder snel spoedeisend belang in bestemmingsplanzaken
Op 12 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat minder snel sprake zal zijn van een spoedeisend belang bij een verzoek om een voorlopige voorziening in bestemmingsplanzaken (ECLI:NL:RVS:2024:4551).
Wat speelde er?
Bij besluit van 30 mei 2024 heeft de raad van de gemeente Echt-Susteren het bestemmingsplan ‘Swaantjes- en Zandweg’ vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in het planologische kader om de komst van het zogenoemde ‘Livar Experience Centre’ mogelijk te maken: een complex dat onder meer een bezoekerscentrum, vleesatelier en slachterij omvat.
Met betrekking tot dit bestemmingsplan had een nabijgelegen varkenshouderij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De varkenshouderij kon zich niet met het bestemmingsplan verenigen, omdat zij onder meer vreest voor nadelige gevolgen van het Livar Experience Centre. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het risico op verspreiding van de Afrikaanse varkenspest.
Juridisch kader
In het kader van een voorlopige voorziening regelt art. 8:81 Awb de toegang tot de voorlopige voorzieningsprocedure, het bestuursrechtelijk kort geding. Het artikel bepaalt wanneer, onder welke voorwaarden, aan wie en door wie een voorlopige voorziening kan worden gevraagd:
‘Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.’
Om te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen ontstaan, kan gedurende de (hoger)beroepsprocedure (lees: de bodemprocedure) verzocht worden het bestemmingsplan te schorsen. Voorwaarde voor toewijzing van zo’n verzoek is onder meer dat sprake is van ‘onverwijlde spoed’.
In het verleden werd in bestemmingsplanzaken over het algemeen aangenomen dat sprake is van een spoedeisend belang indien niet kon worden uitgesloten dat de initiatiefnemer een aanvraag voor een omgevingsvergunning in zou dienen voordat de Afdeling uitspraak zou doen in de bodemprocedure. In een eerdere uitspraak werd bijvoorbeeld overwogen:
‘6. Op basis van het verhandelde op de zitting overweegt de voorzieningenrechter dat het niet is uitgesloten dat, voor de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, Berry Promotions een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het clubhuis heeft ingediend. Om die reden gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.’
Wijziging in de vaste lijn
In de uitspraak van 12 november 2024 hanteert de voorzieningenrechter een strenger criterium voor het beoordelen van de onverwijlde spoed:
‘4.1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Niet in geschil is dat op het moment van de zitting van de voorzieningenrechter geen aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning op grond van het bestemmingsplan. Verder is niet gebleken dat de nieuwe bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt op dit moment aanleiding geven voor het uitvoeren van voorbereidende werkzaamheden die feitelijk onomkeerbare gevolgen zullen hebben en waarvoor het bestemmingsplan nodig is om deze uit te kunnen voeren. Anders dan de voorzieningenrechter in het verleden heeft geoordeeld, is de enkele stelling dat het voornemen bestaat om te gaan bouwen of een vergunningaanvraag in te dienen voor bouwen, onvoldoende om spoedeisendheid aan te nemen bij een verzoek om schorsing van een bestemmingsplan. De praktijk leert immers dat het uitzonderlijk is dat er vooruitlopend op de onherroepelijkheid van een bestemmingsplan daadwerkelijk een aanvraag wordt ingediend en uitvoering wordt gegeven aan een bouwplan.’
Kortom, met deze uitspraak wordt het uitgangspunt verlaten dat sprake is van een spoedeisend belang wanneer slechts een voornemen bestaat om te gaan bouwen of een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Uit de uitspraak lijkt te kunnen worden opgemaakt dat (1) een aanvraag moet zijn ingediend, of (2) in ieder geval sprake moet zijn van zeer concrete aanwijzingen dat een aanvraag wordt ingediend. Daarbij is van belang of sprake is van voorbereidende werkzaamheden die onomkeerbare gevolgen zullen hebben.
Gevolgen voor de praktijk
Door minder snel een spoedeisend belang aan te nemen wordt het lastiger voor initiatiefnemers om een voorlopig rechtmatigheidsvoordeel te verkrijgen over een bestemmingsplan. Het voordeel van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel is dat de initiatiefnemer in een eerdere fase inzicht krijgt in de proceskansen in de bodemprocedure. Mogelijke gebreken in het bestemmingsplan kunnen op basis van het oordeel met betrekking tot de voorlopige voorziening gerepareerd worden met een zogeheten 6:19-besluit voordat de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure.
Initiatiefnemers die (vooruitlopend op de uitspraak in de bodemprocedure) op eigen risico willen starten met de bouw doen er verstandig aan om – indien en voor zover nog geen aanvraag is ingediend – draagkrachtig te motiveren waarom op korte termijn wordt aangevangen met de bouw en waarom de werkzaamheden een onomkeerbaar karakter hebben.
Naar mag worden aangenomen wordt de nieuwe lijn ook gehanteerd bij omgevingsplannen. Bij omgevingsplannen is van belang dat voor veel bouwplannen geen omgevingsvergunning voor een technische bouwactiviteit noodzakelijk is. Onder meer grondgebonden woningen, woonboten, recreatiewoningen en bedrijfsgebouwen van maximaal twee bouwlagen vallen onder het stelsel van kwaliteitsborging. Daarnaast kunnen gemeenten in het omgevingsplan de categorie gemeentelijk vergunningvrije bouwwerken uitbreiden. Belanghebbenden moeten er rekening mee houden dat zich situaties kunnen voordoen, waarin geen sprake is van een aanvraag als aanknopingspunt voor een schorsingsverzoek. Belanghebbenden die in dergelijke gevallen willen voorkomen dat onomkeerbare gevolgen ontstaan zullen nauwlettend in de gaten moeten houden of sprake is van onverwijlde spoed. Daarvan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn bij het bouwrijp maken van de bouwgrond, of wanneer een bouwmelding wordt gedaan. Zo’n melding moet ten minste vier weken voor het begin van de bouwwerkzaamheden worden gedaan (artikel 2.18 Bbl).
Conclusie
De nieuwe lijn maakt het eenvoudiger schorsingsverzoeken af te wijzen. Waarschijnlijk werpt deze jurisprudentie zijn schaduw vooruit en wordt het aantal schorsingsverzoeken hierdoor afgeremd, in ieder geval op de korte termijn. Tegelijkertijd moet telkens aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld of sprake is van onverwijlde spoed.
Omgevingsplannen treden in werking vier weken na de bekendmaking daarvan, dus twee weken vóór het einde van de wettelijke beroepstermijn. Dit betekent dat bij onverwijlde spoed, onverwijld door verzoekers en de voorzieningenrechter moet worden gehandeld.
Voor vragen kunt u contact opnemen met Christiaan Geertman of Martijn Fleers, tel. 070 358 89 90